In de discussie over het belang van genetisch verwantschap gebeuren rare dingen. Mij wordt verteld dat in de jaren ’70, de sociale omgeving belangrijker werd geacht dan genetisch verwantschap. Nurture boven nature. Het zou voor mij, als kind, niet uitmaken dat ik niet genetisch verwant ben aan mijn beide ouders.

Maar waarom was het dan voor mijn ouders wèl belangrijk dat ze een kindje kregen dat in ieder geval aan één van hen genetisch verwant was? Dat is toch gek? Onlogisch? Als genetica niet uitmaken, dan was een geadopteerd kindje toch prima geweest? Dan hadden ze een kindje in nood een veilige toekomst kunnen bieden. In plaats van een kindje te maken dat genetisch niet verwant is aan haar vader. Een kind dat daar nu de zure vruchten van plukt.

Ik ben goedgelovig hoor. Ik slikte voor zoete koek dat er ‘in die tijd niet zo gedacht werd’. Tot ik gisteravond naar twee radio documentaires luisterde, waarin o.a. Leo Swaab (de gynaecoloog die me mede mogelijk heeft gemaakt) aan het woord kwam. In die documentaire waren ook critici aan het woord. Over genetisch verwantschap. En of dit nou goed was voor het kind. Huh, ik dacht dat ze dat toen niet wisten?

Naïef en goedgelovig ben ik. Prof. dr. René Hoksbergen snauwde me eerder deze week niet voor niets toe, dat de artsen uit de begintijd van KID, die alles verbrand hebben, criminelen zijn. Allemaal criminelen.

En zo eindigde het sprookje van mijn verwekking.

Laat een reactie achter

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Contact

    Contact