
Ruim een jaar geleden vond ik Gerard. Via zijn zoon, mijn oudste broer Martijn. Zowel Martijn als zijn broer Erik wilden mij en mijn broers en zussen, alles over hun vader vertellen. Heerlijk is dat, dat we terecht zijn gekomen bij een familie waarin we welkom zijn. Zo hebben we een gezamenlijke plek in de cloud, waar we foto’s en filmpjes op hebben gezet. We kunnen Gerard zien bewegen. We kunnen hem horen. Lezen. Allemaal materiaal dat met ons gedeeld is door de broers.
Maar ik had nog wel een wens: ik zou Gerard ook wel uit een ander perspectief beschreven willen krijgen. Niet dat van zijn kind, maar dat van een vriend. Nu was Gerard dus uit 1928. Als hij nog geleefd had, was hij nu 92 jaar. Een respectabele leeftijd. Van mijn opa weet ik nog, dat je op je 92e niet veel vrienden meer over hebt. Die zijn dan vaak al dood.
Maar Gerard had nog een vriend, een levende vriend. Ook een heer op leeftijd natuurlijk. Met Martijn zou ik hem bezoeken en toen kwam covid-19. En wachtten we even tot dat voorbij zou zijn. Omdat dat duurde en duurde, legde ik aan Martijn voor hoe we het zouden aanpakken. Ik dacht: wat nou als de vriend van Gerard corona zou krijgen en overlijdt?
Martijn nam contact met hem op en ik kreeg zijn gegevens. Ik mocht Koert, want zo heette hij, bellen. Terwijl ik moed verzamelde, appte broer Erik, de andere wettige zoon van Gerard. Hij stuurde een overlijdensbericht uit het Parool. Koert (de man op de foto bij dit stukje) was dood.
Ik heb nog nooit zo hartstochtelijk gehuild om iemand die ik nooit ontmoet of gesproken heb. De vriend van mijn vader.
Recente reacties